woensdag 23 april 2014

Hulp uit het verleden

Schreef ik de vorige keer nog dat ik op het punt had gestaan om op te geven, nu loop ik over van ideeën. Het writersblock lijkt met de kou van de late winter te zijn verdwenen en met de warmte van het voorjaar kwam ook de hoop terug.

Eén van de tips die ik van Alicia kreeg was om je eigen omgeving te gebruiken wanneer je iets – een kamer, een dorp of stad – wilt beschrijven. Dit ligt zo voor de hand dat je er zelf niet op komt.
Voor één van de hoofdstukken in het begin van het verhaal ben ik dan ook terug gegaan in mijn herinneringen. Heel ver terug; tot aan de zesde klas van de lagere school.

Het is het moment dat het hoofdpersonage, Linda, voor het eerst naar een nieuwe, een andere school gaat. Aan de hand van haar oma wandelt ze als meisje van zes door het dorp naar de school, het plein over richting ingang.

Overigens; reageren mag hoor. Graag zelfs!

‘De school - een oud, vooroorlogs gebouw met hoge plafonds en een muffe geur - stond op loopafstand van het huis van mijn grootouders.
In de gevel was boven de zware, massief houten deuren een groot, lichtgrijs tablet ingemetseld. ‘School met den Bijbel’ stond er met deftige letters in gehakt. Ik vond dit erg indrukwekkend door met name het oude woord ‘den’.
Met een harde klap viel de zware deur achter ons dicht, een echo over onze hoofden uitrollend door de lange gang met de hoge muren.
Onze voetstappen klonken hol op de betegelde vloer totdat we stiel hielden voor een houten deur. Aan de andere kant ervan bevonden zich het lokaal en mijn nieuwe klas.
Voor in de ruimte bevond zich iets wat aan een podiumpje deed denken. De lerares zat op deze verhoging achter haar bureau, zodat ze goed overzicht had over de in de rijen van twee opgestelde tafels waar de leerlingen aan zaten en zich bogen over hun werk.
Er stonden opgezette dieren op metalen kasten: een eekhoorn en een muskusrat en aan de wanden hingen afbeeldingen van oude zeeslagen.
Het meest fascinerend vond ik de lange rij aaneengesloten en metershoge ramen die uitzicht verschaften op een aangrenzend weiland. Het door hoge populieren omzoomde stuk gras werd begraasd door koeien. Van zo dichtbij had ik ze nog nooit eerder gezien.

Ik weet nog dat ik op mijn eerste schooldag voor de klas moest komen staan en dat de juffrouw mij introduceerde. Ze vertelde de klas dat ik Linda heette en dat ik bij mijn opa en oma was komen wonen omdat mijn ouders dood waren.
Ik kromp ineen bij het woord ‘dood’ en voelde me ongemakkelijk en verdrietig worden.’